|
 |
 |
|
BOUWBESCHRIJVING
Achtkant korenmolen
met stelling „model G.A.S."
|
 |
|
|
 |
 |
 |
|
De tekeningen zijn in schaal 1 : 240 getekend, zodat men na het bouwen een mooi tuinmodel verkrijgt, met roeden van 1.50 m lengte. Wil men een groter model maken, dan neemt men zoveel maal meer als de tekening aangeeft, doch dan moet men voor versteviging tussen de achtkantstijlen dwarsliggers en schoren maken. Ook de vang moet dan niet van draad, maar van houtenstukken worden gemaakt.
Romp
Om het tuinmodel te maken, beginnen we eerst de achtkantstijlen (2) te maken van parana pine of een andere goede houtsoort.
Boven op de achtkant-stijlen worden balkjes (3) gelegd, 12 mm dik en zo breed als de stijlen. Hierop komt later de kruiring (5), welke in twee delen wordt gemaakt uit Beuken of iepehout. Ook de dikte bestaat uit twee delen; het bovenste deel wordt aan de roosterhouten (16) verbonden en is voorzien van een zaagsnede.
Het onderste deel wordt verbonden aan de bovenbalkjes(3). Hierom heen gaat een ijzeren band, waarvan de bovenkant 5 a 6 mm is omgelegd en in de zaagsnede van het bovenste deel past; dit moet echter gemakkelijk kunnen draaien om later de wieken op de wind te kunnen zetten.
Deze band wordt alleen aan het onderste deel vast geschroefd. De onderkant van de achtkantstijlen (2) staan op het onderbalkje (4).Deze goed vast verbinden.
Als men deze onder- en bovenbalkjes gaat verbinden, dan moeten de onderste even lang zijn om een zuivere achtkant te vormen, evenals de bovenste, maar deze worden korter. Als grondvlak (1) neemt men geschaafd en geploegd hout van•
van 15 ŕ 16 mm dikte met klampen aan de onderkant om de delen bij elkaar te houden. De buitenzijde wordt met een latje ter breedte van beide delen omtimmerd.
Deuren en ramen
De grootte hiervan meet men op de tekening. Op de plaats waar ramen of deuren komen, maakt men tussen de achtkantstijlen een dwarsplankje van ca. 7 a 8 mm dikte met de opening van de deuren of ramen (39). Deze dwarsplankjes moeten aan de achterkant loodrecht staan, dus ze worden aan de onderkant dikker dan boven.
Aan de achterkant maakt men twee sponninglatjes waar het ruitje wordt ingeschoven. De huid (40 of 41) wordt op 5 mm na tot het uitgezaagde gat gespijkerd, zodat dit 5 mm brede strookje het z.g. kozijn voorsteld. Op het ruitje wordt aan de achterzijde raamhout of roeden geschilderd. Om dit gemakkelijk te doen maakt men kartonnen kaartjes, die in de sponninglatjes passen. Men tekent het raamgat aan de buitenzijde af, waarna het raamhout kan worden aangetekend, waartoe men de ruit op het kaartje legt en de ruit van het kaartje overschildert.
Voor de dakkisten (38) maakt men een zwaarder plankje tussen de stijlen als voor de benedenramen, b.v. 15 mm dikte.
Deze zijn boven en onder gelijk van dikte, doch het ruitje komt ook loodrecht te staan. In dit plankje van 15 mm dikte maakt men een gat zo groot als de buitenwerkse maat van de dakkist. In dit gat maakt men rondom plankjes van 6 mm dikte, die zo breed zijn, dat ze 3 mm buiten de huid komen. Eerst de onderste en bovenste, dan de zijkanten hier tussen. De zijkanten zijn boven smaller en blijven ca. 8 mm binnen het plankje, dat tussen de stijlen is gemaakt. Zo heeft men een sponning verkregen. Het ruitje wordt er met stopverf tegen vastgezet. Voor de deuren nemen we geen triplex, of het moet rondom goed worden geverfd, want anders bladdert het triplex af. De huid (41) tot aan de verbreding van de romp is van goed vure- of grenehout. De onderste huidplankjes (40) tot boven de balie zijn schuin op elkaar gemaakt, zo mogelijk met watervaste lijm gelijmd.
Stelling of balie
|
|
 |
 |
|
De balieliggers (7),worden van hard hout gemaakt en met rondgevijld eind in de romp gelijmd. Achter de huid heeft men op de plaats waar de balieliggers komen, tevoren een latje van 15 X 40 mm tussen de achtkant-stijlengemaakt, evenals bij de ramen. De liggers houdt men iets langer dan de maat aangeeft, om later precies af te werken.
|
|
 |
 |
 |
|
Heeftmen de liggers pasgemaakt in de romp, dan gaan we schoren voor de balie (23)- maken en met de liggers verbinden. Ook de stijl, voor het baliehek (8) bevestigen we op de liggers d.m.v. draadnagels en lijm. Bij- grotere modellen worden deze stijlen met pen en gat in elkaar gemaakt, terwijl tevens .een kleine schoor op stijl en balieliggers wordt aangebracht. Nu trekken we een lijn op de .huid .ter. hoogte van de onderkant_ van de balieschoor (23), zodat alle schoren even hoog worden vastgemaakt met lijm en - schroef of draadnagel. Denk er wel om, dat de hoekschoren langer moeten zijn, terwijl-de-schoren even ver uit het eind van de balieliggers komen.
Nu gaan we de balieliggers op maat van.het achtkant stellen, zodat -`elke tussenruimte even groot is. Dit doen we door dunne latjes op de liggers te hechten: Vervolgens gaan we de z.g. balieplanken erop maken. De ruimte tussen hekstijl en romp verdelen we in gelijke stukjes waarbij we ruimte tussen de planken houden. Dikte 6 mm, breedte ca. 30 mm.
Bovenbouw en kap
Van de beide kruiringen (5), bestaande uit halve cirkels, gaan we de onderste op de romp maken, zodat de buitenkant gelijk is aan de vlakke zijden, terwijl de hoeken wat oversteken.
De bovenste met de groef wordt later aan de kapdelen, zoals roosterhouten(16), korte spruit en lange spruit (14 en 13) vastgemaakt, desnoods met een opvulling, .zodat de ring vlak blijft.
De kruiring wordt later pas doorgezaagd, zodat men twee gelijke delen heeft en de naad van beide helften niet over elkaar wordt gelegd. Om het afwaaien van de kap te voorkomen en om hem op zijn plaats te houden, maken we een dunne band met omgeslagen rand, welke we aan de onderste ring vastschroeven.
Nu volgt eerst het maken van de voeghouten (9) en de lange en korte spruit (13 en 14), plus windpeluw (11). Deze verbinden we met elkaar volgens de tekening. Ook de penbalk (12) maken we op en tussen de voeghouten, daar komt het achterlager op te staan. Om het achteruit schuiven van de as te voorkomen, kan men in het verlengde van de as een balkje met een ijzeren plaatje tegen het eind bij de as maken tegen de korte spruit, zodat de as tegen dit plaatje draait. Dan maakt men de spanring (6), welke van de windpeluw (11) tot aan de korte spruit tegen de voeghouten loopt en die eerst in één dikte precies pas gemaakt en daarna op de helft wordt doorgezaagd. De onderste helft bevestigt men op de roosterhouten en tegen windpeluw-voeghouten. De korte en lange spruit gaan net over deze halve spanring heen. De bovenste spanring wordt door middel van enkele nagels tijdelijk met de onderste verbonden, om deze er weer uit te halen als dit bij de verdere bouw nodig is. Voor de spruiten wordt er een deel uit gezaagd.
Voorfront kap
In de windpeluw (11) hebben we vóór het vastleggen vier gaatjes voor de stijltjes gemaakt. De midden en zij-stijltjes zijn voorzien van een pen. Alleen de voorkant uitzagen; deze moeten wel precies in de gaten passen, maar het mag niet te zwaar gaan, daar we later de kap gemakkelijk willen afnemen.
Over de bovenkant van de stijltjes komt het balkje. Dan eerst het bovenste plankje, dat de vorm gedeeltelijk moet hebben om later precies te worden afgewerkt. Dit plankje is bevestigd tegen de hoekkepers. De hoekkepers zijn weer tegen de nok en op het balkje van de stijltjes bevestigd. De nok maakt men 10 X 30 mm. Tussen de twee middenstijltjes komt later het aslager te staan. Nu nog het dichtmaken; de zij
kanten worden tot op de halve dikte van de middenstijltjes aan bovenbalkje en hoekkepers gespijkerd (niet in windpeluw),hetmiddenwordtdwarshout en daar komen beide kanten half op de stijltjes. Men neemt één plankje en dit wordt later doorgezaagd op het
hart van de as. Het bovenste deel kan dan worden vastgemaakt, terwijl het onderste aan de stijltjes wordt geschroefd voor het geval, dat de kap er voor eventuele reparatie af zou moeten.
De achterkant wordt ongeveer hetzelfde als de voorzijde, doch wel lager, terwijl in het midden een raampje komt. De plankjes lopen een weinig op de windpeluw vóór. Aan de achterkant staan de plankjes gelijk met de buitenkant van de korte spruit tussen de stijltjes, over de stijltjes brengen we een staand stukje aan, dat aan beide zijden van de stijltjes oversteekt tegen het plankje en adat aan de onderkant tegen de korte spruit wordt rond gemaakt, terwijl we de zijkanten van de buitenkant gelijk houden.
Ditzelfde geldt voor de beide hoekkepers naar de nok, waarover een plankje komt, waarbij we de buitenkant van de hoekkepers gelijk houden. Om de kap dicht te maken, zaagt men van ronde stukjes vurenhout zonder kwasten, in de rondte van de kapconstructie en 25 mm breed en 12, ŕ 13 mm dik. Deze stukjes worden met watervaste lijm ennageltjes op de bovenste spanring tegen de nok vastgemaakt (nageltjes tijdig uithalen). Men begint bij de lange spruit en werkt verder naar voren of achteren, daarbij telkens zuiver passend maken tegen de stukken, terwijl we lijm gebruiken om ze te verbinden en ook om ze tegen de nok en op de spanplaat met een dunne schietnagel te bevestigen (niet de onderste vastspijkeren met dit werk!). Aan de voor- en achterkant soms in Ťdikte bijwerken, zodat het zoveel mogelijk loodrecht blijft. Is men hiermede klaar, dan laten we de bovenkant drogen, waarna we het geheel goed gaan raspen en gelijk schuren, daarbij de oneffenheden of naden vullen met loodwit stopverf. Later, indien de kap goed glad is, met dikke grondverf bestrijken en anders bijplamuren. De uiteindelijke afwerking; volgt hierna door een rietkleurige verf op de kap aan te brengen.
|
 |
|
 |
 |
 |
 |
 |
 |
 |
|
Staart en schoren
De staart (20), lange en korte schoren (18 en 19) worden gemaakt van fijndradig hout b.v. beukenhout. De einden van (18 en 19) worden rond afgewerkt, evenals de uiteinden van voeghouten en roosterhouten. De staartbalk (20) wordt d.m.v. een schroef aan de korte spruit (14) verbonden, evenzo met de lange schoren (18) en de lange spruit (13). De korte schoren bevestigen we aan de korte spruit, beide aan de uiteinden met een b.k. houtschroef. De lange en korte spruit zijn buiten de kap, voor een vierde deel van de breedte schuin afgewerkt tot 2 mm diepte.
Op de schoren wordt een plat stukje gemaakt van 2 ŕ 3 mm dikte, dat rondom 2 mm oversteekt. Onder aan de staart wordt een gat geboord van ca. 8 mm voor de kruihaspelas. Ook wordt kruibank (22) gemaar van twee balkjes vóór en achter tegen het ondereind van de staartbalk; hierover een plankje van 3 mm met ondiepe zaagsneden, zodat het smalle plankjes gelijken. Ook boort men nog een gat aan de zijkant van de staartbalk, waardoor de bezetketting komt, welke strak wordt vastgezet aan de kikker achter aan de staart. De beide kettingen (b.v.oude klokkekettingen) zijn aan de einden voorzien van een haak, die door de sleuven van de balieplanken gaat en achter de baliebalk vasthaakt. De kruiketting zit aan het andere eind vast tegen de kop van de kruihaspel en wel aan de achterkant boven de as. De ketting mag niet te grof zijn, daar deze dan niet om de as wil winden. Dan ook nog een andere korte ketting met het oog vanaf de kruibank tot aan de spaak van het kruirad. Wanneer de beide kettingen strak staan, dan kan het rad niet meer terug lopen. Twee lange spaken gaan half in de kop van de haspel, dus maken we eerst een kruisgat in de kop van de haspel ter dikte van de spaken. Eén der gaten maken we de halve dikte van een spaak naar achteren breder, dan steken we eerst de ene spaak er door met het keepje naar achteren, dan de andere met het keepje naar voren en als ze over elkaar liggen, drukken we ze in, waarna we het gat met een passend
stukje opvullen; dan 5 ŕ 6 mm buiten de kap afwerken. Hierna de tussenspaken een weinig in de kop inlaten, waarna we twee dunne ijzeren ringen er op bevestigen met een kleine nagel.
Roeden of wieken
De roeden maken we van parana-pine, in het midden 25x 25 mm, de einden 16 mm breed en 12 mm dik. De binnenste roede is 25 mm hol d.w.z. 12 cm uit het midden wordt de voorkant der roede 25 mm naar voren geschrapt en aan beide einden afgewerkt, zodat ze even ver uit de romp draaien. De afwerking van de roedenmoet aan de achterkant en aan de kant van de windborden geschieden, dat is dus aan de rechtse kant. We gaan deze beide roeden schuin afwerken, te beginnen bij de bovenste heklat. Even er boven steken we een hol, schuin vlakje, zodat op de plaats van heklat (19), de roede schuin loopt. We steken het ca. 5 mm schuin weg tot aan heklat (7) en van (7) tot heklat (1), dus naar onderen geleidelijk minder, totdat de roede aan het eind zo blijft. Om netjes af te werken trekt men een potloodlijn van (19 tot (7) en van (7) tot (1), enigszins hol. Zo doet men met alle vier de einden aan de voorkant. De achterkant maken we ook schuin, 5 mm diep, maar dan de lijn van (19) tot (1) trekken. Dan volgt het aantekenen en verdelen van de punten, waar de heklatten moeten worden geplaatst. Om de gaten te boren neemt men een ijzerboor van 4 mm en boort deze gaten vanuit de kant der windborden (dus rechts) 6mm uit het hart naar de bovenkant of voorzijde in de schuinte van de roeden aan de voorzijde. Aan de heklatjes worden ronde
e de stukjes gestoken en gevijld, zodat deze precies passen, we werken ze aan beide kanten iets af, zodat men later niet kan zien dat de heklatten in de roeden rond zijn. Ook de scheerhouten (28), die we van beukenhout maken, worden op deze manier bevestigd. We plaatsen eerst de onderste en bovenste, waarna we de andere zodanig schuin maken, dat de buitenkant van het bord recht loopt. Met zeer kleine nageltjes maken we ze uiteindelijk vast.
De heklatten zijn van rechtdradig vure- of grenehout; eerst van enkele stukken hout
afzagen, daarna op ongeveer de juiste dikte kloven, vervolgens op maat schaven. Aan de roedekant 4 X 6 mm en aan het buiteneinde 2 X 3 mm. Werk zuiver op maat, daar anders de wieken niet even zwaar worden.
De windbordjes (27), maken we van hetzelfde hout, 21/2 ŕ 3 mm dik, we maken ze schuin tegen de roede, opdat het sluit. De lange zoomlatten (29) worden van vure- en grenehout 21/2 X 6 mm gemaakt, welke met zeer dunne nageltjes worden vastgezet en omgelegd. In het midden van de roeden bosren we een gat van 10 mm voor de wiekenas. Deze as (15) is een gedraaide stalen as van 18 mm ˘.
Het voorste deel is over een lengte van 80 mm afgedraaid op 10 mm, terwijl vooraan 2 cm schroefdraad is aangebracht met zeskant moer en ring. Het achtereind 30 min lang afgedraaid op 8 mm dikte met een bol eind. Op de plaats waar het vangwiel komt, vijlen we de as over een lengte van 50 ŕ 60 mm vlak. Tussen de voorstijltjes van het windpeluw wordt een kogellager geplaatst voor de asdikte van 18 mm, welke in een ijzeren huis is bevestigd en wel aan één kant gelijk met de zijde van het huis, terwijl het huis 3 ŕ 4 mm dikker is dan het lager. In deze 3 ŕ 4 mm dikke flens bosren we een gat van 20 mm, zodat de as er door kan. Aan de onderkant worden twee gasten geboord, waarin schroefdraad wordt getapt voor kolomboutjes met ronde kop van 6 mm dikte. De schroeven worden van de onderzijde van het windpeluw in het huis geschroefd. Let goed op de lengte. Voor het achtereind geldt hetzelfde, doch nu voor een kogellager van 8 mm. De as moet 12 ° schuin liggen en de lagers moeten zuiver worden gesteld, zodat de as gemakkelijk kan draaien.
Nu 30 X 80 mm open laten. Voor het vangwiel maken we een rond schijfje met een Vgroef voor de vangdraad, verder twee 1 mm dikke vierkante ijzeren plaatjes met een 18mm gat en 50 mm in het vierkant, waarin we op elke hoek een gaatje voor een schroefje boren en tevens een spiebaan vijlen. We maken ook een spie, die op de platte kant van de as het wiel vastzet. Aan de uitstekende as maken we een vierkant beuken klosje van 50 x
|
|
|
 |
|
|
50 mm en 70 mm lang, waarin we ruimte voor de roeden uitkepen en in het midden een gat van 10 mm boren, waarbij we de vier nokjes gelijk met de voorkant van de voorsteroede houden.
Wanneer de roeden er in worden gezet, krijgt men een open ruimte vóór de binnenroede. We maken twee blokjes, die we in deze ruimte leggen en aan de buitenroede bevestigen. Dan nog een ijzeren plaatje met een gat van 10 mm en een omgeslagen rand van 10 mm om de vier nokken bij elkaar te houden. Voor de buitenroede zagen we een gedeelte af, daarna een ring aanbrengen en een moer opdraaien.
Het remwerk of vang
De vang voor deze molen is wel wat primitief, doch hij is goed bruikbaar. Aan één van de voeghouten is een verticale balk verbonden, de z.g. ezel, met aan het ondereind een lang gat voor de pen van de vangbalk (36).
De lengte bepalen we, als de verticale balk is vastgezet,want deze moet binnen het
draaipunt blijven, opdat hij niet tegen de binnenkant van de romp kan schuren; dit geldt evenzo voor het uiteinde van de vangbalk. Om dit eind op zijn plaats te houden, maakt men aan beide zijden twee geleiders, die aan de onder- en bovenkant met elkaar en aan het voeghout zijn verbonden en die met een schoor aan de buitenste geleider, welke ook
naar het voeghout loopt, zijn bevestigd. Vlak aan het, eind maken we een gat voor het binnenvangtouw, dat loopt van de vangbalk (36) tot de vangstok (24). De vangbalk is door middel van een pen in de ezel gestoken en met de pen als draaipunt vastgezet. Ongeveer op 1/6 van de lengte van de vangbalk, te rekenen van af de ezel, wordt een gat geboord voor de pees, die om het vangwiel is gelegd; deze loopt vanaf de vangbalk over het vangwiel en is verbonden aan het voeghout aan de andere kant van de kap. Ook een vanghaak is nodig. Dit is een plat ijzer met een krom ondereind en een sleuf om de vang vrij te maken, zodat de molen kan draaien als de vangbalk de hoogte in gaat en in deze haak blijft hangen. Hij hangt ook aan het voeghout, desnoods met een opvulling om aan de achterkant recht naast de vangbalk te komen, dus aan de kant van de romp. In de vangbalk is een pen gemaakt, die bij het ophalen langs de kromme kant van de haak in de sleuf terecht komt.
De vangbalk moet iets schuin omhoog staan als men de draad om het vangwiel vastzet en strak spant. Gaat de vangbalk meer omhoog, om in de haak vast te liggen, dat is de draad los en kan de molen draaien. Men kan net boven de pen een lang beugeltje over de vanghaak maken, maar wel zo lang, dat de haak geen hinder heeft
bij het slingeren. Dit beugeltje dient om de vanghaak niet te ver van de vangbalk te laten komen.
De lange vangstok (24) heeft zijn draaipunt achter aan de buitenzijde van de kap. Om het binnentouw op maat te verbinden moet de vangbalk zo laag mogelijk liggen, dus op de rem of vang. De vangstok moet met het eind waar het buitenvangtouw aan is verbonden, 10 ° omhoog staan. Komt de vangbalk in de haak te liggen, dan staat deze vangstok iets naar beneden en dat is de mooiste stand. Het ondereind van het buitenvangtouw wordt vastgezet aan de staartbalk, doch altijd los hangend.
Wil men het model nog groter maken, dan dient men het geraamte van de romp te versterken met dwarsbalkjes en kruisschoren en de heklatten moeten dan in vierkante gaten worden gestoken.
Verder moeten we meer met pennen en gaten werken, om diverse onderdelen steviger te bevestigen.
De molen moet verder worden geschilderd, zoals het schema aangeeft. De koppen van spruiten en schoren bij de verbindingen worden wit; we maken ook een witte rand aan de buitenkant van het windbord.
Van de koppen van de roosterhouten maken we alleen de einden wit. Van de kruihaspel schilderen we de askop groen, spaken wit, het lijstje boven en om de romp crčme.
BOWDENKABEL SOLDEREN
Vaak gebeurt het dat we een bowdenkabeltje van de fiets of
brommer stuk trekken. Negen van de tien keer zal dan de staaldraad uit het z.g. ,,tonnetje" zijn schoten of. vlak daaronder afgebroken. En aangezien dit een reparatie van niets is voor iemand die een soldeerbout bezit, kunnen we dit gemakkelijk zelf doen.
Het defecte stuk afknippen, van onderen door het tonnetje(bowdennippel)stekenen daarna het kabeleinde wat opensplijten. Het nippelgat moet van boven wat wijder zijn dan onder; zonodig bovenin iets uithoren. Het soldeertin in de wat voorverwarmde nippel laten lopen en er op letten dat het soldeer het gehele gat opvult. Voor we beginnen te solderen moet het kabeleinde en het gat absoluut vetvrij worden gemaakt (b.v. met wat zoutzuur).
KLEM LOPENDE ZAAG
Mocht uw zaag tijdens het zagen van een lang stuk hout
ooit eens klem komen te zitten, forceer dan niets, want dat kan u de zaag kosten.
Neem een wigvormig stukje hout en tik dat voorzichtig in de zaagsnede en het leed is geleden. Sla deze wig niet al te vast in de zaagsnede want dan zal het hout scheuren.
Als een zaag goed is gezet en tevens scherp is, moet er heel wat gebeuren voordat hij zal gaan klemmen.
|
|
|
 |
|
|
|
Meer heb ik niet gekregen, maar ik denk dat het genoeg is.
|
|
|
|
|
|